Literatuur & Publicaties

In dit hoofdstuk zullen teksten staan die, ons inziens, belangrijke schrijvers voor het begrip van het wezen van de imme, hebben gepubliceerd.

Kalevala
In dit Finse epos staat een stukje over een diepe betekenis van de bijen: Waar de bijen het woord/de logos vandaan halen tbv het spraakvermogen van de mens

In dit Finse epos staat een stukje over een diepe betekenis van de bijen: Waar de bijen het woord/de logos vandaan halen tbv het spraakvermogen van de mens.

De Kalevala is een Fins epos, in de 19e eeuw opgetekend door de arts Elias Lönnrot (1802-1884) uit de monden van de laatste zangers, die de mondeling overgedragen mythische spreuken en verhalen toen nog vertolkten. Samengevoegd tot een grote compositie leidde dit tot de Kalevala, voor het eerst verschenen in 1835.

De definitieve versie omvatte 50 runen of zangen. Een prachtige Nederlandse geïllustreerde uitgave, 1985 door Vrij Geestesleven te Zeist, bevat alle 23000 versregels. De lotgevallen van drie helden worden beschreven: de oude zanger Vaunämönen, de smid Ilmarinen en de jeugdige Lemminkänen. Ieder beleeft eigen avonturen, maar hun lotgevallen zijn ook sterk met elkaar verweven. Tot slot trekken de drie helden naar het Noordland om de rijkdom-schenkende Sampo te veroveren. Tijdens een wonderlijke en heroïsche strijd op zee breekt de Sampo in stukken, maar de brokstukken spoelen aan land en schenken het land en zijn bewoners langdurig welvaart en voorspoed.

We pakken het verhaal op in de 15e rune, versregel 377:

Lemminkänens oude moeder
schiep de man, de sterke held zo
weer tot leven zoals vroeger,
als voorheen gaf hem gestalte.
Goed gesloten waren d’aderen
saamgeknoopt aan alle einden,
maar de man kon nog niet spreken,
nog ontbrak de macht van ’t woord hem.
Toen bezon zich d’ oude moeder,
liet zich aldus toen vernemen:
‘Waar kan ik de zalf verwerven,
waar de honingdruppels halen
waarmee ik de zwakke zalven,
d’ ongelukkige kan helen,
dat de man weer komt tot spreken,
tot een lied zijn mond weer opent?
Bijtje, kleine honingvogel,
koning van de wilde bloemen,
ga op weg en haal mij honing,
breng de zoete zeem ter plaatse
uit het lieflijke Metsola,
uit het wakkere Tapiola,
uit de kelk van vele bloemen,
uit de vezels veler grassen,
dat ik al zijn pijn stillen,
alle kwalen kan genezen.’
’t Bijtje, kwieke honingvogel,
is op weg reeds, vliegt en fladdert
naar het lieflijke Metsola,
naar het wakkere Tapiola,
nipt aan bloemen in de weide,
roert de honing met de tongspits,
mengt hem uit zes bloemenkelken,
uit de bloei van honderd grassen,
komt dan ras terug al zoemend,
komt gezwind weer aangevlogen,
alle vleugels vol met honing,
zoete zeem aan alle haartjes.
Lemminkänens oude moeder
neemt gezwind de zoete zalf nu,
zalft daarmee dan zacht de zwakke,
wil de ongelukkige helen.
Maar de zalf blijft zonder werking,
spreken kan de arme nog niet.
Spreekt daarop dan deze woorden:
‘Bijtje, lieflijk kleine vogel,
vlieg nu uit naar andere zijde,
vlieg nu over negen zeeën
naar het eiland in de stromen,
naar de honingrijke velden,
naar het nieuwe verblijf Tuuri,
naar Palvonens wijdse woonstee,
daar is kostelijker honing,
daar zijn wondergoede zalven
welke alle adren dienen,
heilzaam op gewrichten werken;
breng tot mij nu deze zalven,
breng mij deze tovermiddelen,
dat ik alle schade dekke,
alle wonden goed bestrijke.’
’t Honingbijtje, kwiek en handig,
fladdert op naar d’ andere zijde,
vlieg wel over negen zeeën,
vliegt over de helft der tiende,
vliegt één dag en nog een tweede,
vliegt ook nog ten derden dage,
daalt niet neer in ’t golvend rietland,
rust niet op één enkel blaadje,
naar het eiland in de stromen,
naar de honingrijke velden,
naar ’t gebruis der watervallen,
naar der heil’ge wateren kolken.
Daar werd toebereid de honing,
Werd de zalf tesaam gewreven
In de kleine aarden kruiken,
In de schone koperen ketels
Van de grootte van één duim slechts,
Breder niet dan ’n vingertopje.
Honingbijtje, kwiek en handig,
Zamelt ijverig deze zalven.
Korte tijd was slechts verlopen,
’n ogenblikje slechts voorbij was,
toen het zoemend reeds weer terug was,
ijverig zoemend nader snelde,
in de armen ’n zestal schalen,
zeven kommen op haar rug nog,
boordevol met zalven heilzaam,
vol met sterke tovermiddelen.
Lemminkäinens oude moeder
Wreef haar zoon met deze zalven,
Wreef haar kind met negen zalven
En een achttal tovermiddelen;
Zonder werking bleven alle,
Hulp zij konden haar niet brengen.
Sprak de oude op deez’ wijze,
Liet aldus zichzelve horen;
‘Honingbijtje, hemelvogel,
vlieg nu uit ten derde male,
in de hoogte naar de hemel,
vlieg door negen hemelrijken,
honing is daar overvloedig,
zoete zeem zoveel men wenst zich,
die de Schepper heeft gezegend,
Jumala heeft rein geademd
Toen hij zelf zijn kinderen zalfde
Die een boze macht verwondde;
Doop je vleugels in de honing,
Al je haartjes in de zoetheid,
Breng mij honing op je vleugels,
Zoete zeem al op je pelsje,
om de smarten hier te stillen,
om te helen alle wonden.’
Honingbijtje, beste vogel,
Liet op deze wijs zich horen:
‘Hoe zou ik daar ooit wel komen,
ik een ventje zonder krachten?’
’t Zal waarachtig heel goed lukken,
zult heel mooi naar boven ruisen,
boven maan en onder zonne,
door des hemels schone sterren;
vliegend zal je d’eerste dag reeds
Orions slapen zacht omspelen,
Naderen zal de tweede dag je
’t schouderblad van Grote Beer al,
en ten derde dage ga je
langs de rug der zeven sterren;
kort is dan de weg vandaar nog,
heel gering is dan de afstand
naar Jumala’s heilige zetel
waar de zalige verblijf houdt.’

’t Bijtje maakt zich los van d’aarde,
vleugelt op uit ’t groene grasveld,
fladdert op met zacht gesuizel,
vliegt omhoog op kleine vleugels
langs de schemerig-blauwe maankring,
trekt langs wijde zoom der zonne,
langs de Grote Bereschouders,
langs de rug der zeven sterren,
zweeft naar kelders van de schepping,
voorraadschuur van de Almachtige,
daar wordt hem bereid het middel,
daar wordt heilzaam zalf gewreven
in de zilverrijke vaten,
in de louter gouden ketels;
in het midden kookt de honing,
aan de kanten zachte balsem,
nectar aan het zuidelijk einde,
in het noorden pure zalven.
’t Bijtje nu, de hemelvogel,
zamelt volop er de honing,
zoete zeem in overvloede;
korte tijd was slechts verlopen
komt het zoemend ras weeromme,
komt het alweer aangesuizeld,
honderd hoorntjes in de armen,
duizend vaten en nog kruikjes
vol met honing, vol met sappen,
vol met allerbeste zalven.
Lemminkäinens oude moeder
Nam gezwind ze in haar mond nu,
Proefde met haar tong zorgvuldig,
Onderzocht met ernstig peinzen:
‘Ja, dit zijn de juiste zalven,
een almachtig tovermiddel
waarmee Jumala nu zalft hem,
Schepper zelve stilt de pijnen.’
Daarop zalfde zij de zwakke,
hem die het zo slecht vergaan was,
zalft de beenderen langs de voegen,
strijkt de barsten der gewrichten,
zalft van onderen, zalft van boven,
strijkt van ’t lichaam ook het midden,
spreekt dan woorden die zo klinken,
laat op deze wijs zich horen:
’Sta nu op na lange slaap jij
en verhef je uit de sluimer,
van deez’ onheilsplek verhef je,
van onheilzame stee sta op nu!’
Dan ontwaakt uit diepe slaap hij,
hij verheft zich uit de sluimer,
heeft weer macht nu over klanken,
spreekt dan zelve deze woorden:
waarlijk heb ik lang geslapen,,
diep gesluimerd heb ik luiaard,
wonderzoet was deze slaap mij,
diep was ik in slaap verzonken.’
Lemminkänens moeder sprak nu:
liet op deze wijs zich horen:
’Langer had je nog geslapen,
langer had je hier gelegen

 
Lorenzen, Iwer Thor

Geboren op 8 januari 1895 te Harrislee (Flensburg, Duitsland)

Tijdens de 1e wereldoorlog raakte hij in de Dolomiten bekend met anthroposophie. Nadat hij getrouwd was met Erna Kiewitz, kreeg het echtpaar 5 kinderen waarvan er 4 in de kindertijd stierven. Na zijn studie koos het voor het leraarschap. In augustus 1920 werd hij via rector Moritz Bartsch lid van de Anthroposophische Vereniging. Met Pinksteren 1924 woonde hij de landbouwcursus bij die, georganiseerd door graaf en gravin Keyserlingk, op hun landgoed Koberwitz door Rudolf Steiner werd gegeven.

Als levensopgave wilde hij vanuit de anthroposophie in de biologie werken. Hij wilde vooral een brug slaan tussen anthroposophie en de natuurwetenschap.

In 1938 publiceerde hij over de bijen. Daarna volgden er publicaties over de evolutie van aarde, mens en dier. Hij schreef veel en werkte aan zijn publicaties door tot in de laatste dagen van zijn leven. Een 10-tal publicaties gaf hij in eigen beheer uit. Ze zijn alleen nog antiquarisch te verkrijgen tegen aanzienlijke prijzen als ze al te krijgen zijn.

Hij overleed op 81-jarige leeftijd op27 juli 1976 te Hamburg.

1936

– Ideen zur Metamorphose und Entwicklungsgeschichte der Insekten, Hamburg

1938

– Die geistigen Grundlagen der Bienenzucht, Hamburg

NL-vertaling: “Natuur en Wezen van de Honingbij”, 1989

1958

– Metamorphosen
in der Entwicklungsgeschichte von Mensch und Tier

1. …Und wenn Natur dich unterweist…

2. Die Entwicklungsgeschichte des Menschen im Lichte moderner Geisterkenntnis

3. Bienen und Mysterienwesen

– Metamorphosen II:

Grundprobleme der Evolution

1. Aus der Frühzeit der Erdenentwicklung

2. der Zweifache Ursprung des Menschen

3. Aus der hyperboräischen und lemurischen Zeit

4. Die Mondenkrise

5. Das Wesen der Befruchtung

6. Der luziferischen Einschlag als Evolutionsfaktor

7. Evolution als Inkarnation

8. Die Menschheit am Scheidewege

1969

– Evolution durch Inkarnation und Metamorphose
1. Elemente der Inkarnations- und Metamorphoselehre

2. Zur Evolution des Menschen und der Tiere

3. Aus der Evolution der Erde und der Pflanzenwelt

1973

– Grundzüge einer Metamorphose der Tiere in Anknüpfung an Goethe.
Verlag für Zeitgemässen Goetheanismus, Hamburg

Wie in de publicaties van Iwer Thor Lorenzen geïnteresseerd is,  kan contact opnemen met de werkgroep via info@bdimkers.nl

De verzorging van planten en dieren vereist naast gedegen vakkennis veel opmerkzaamheid, verantwoordelijkheid en voorzichtigheid. Hoe meer een mens in staat is om in zijn relatie tot zijn omgeving liefdevolle overgave op de eerste plaats te stellen, des te beter is hij in staat om dieren en planten te verzorgen. Onbaatzuchtigheid maakt hem niet alleen gewetensvoller, maar opent tegelijkertijd de mogelijkheid om de minder duidelijk zichtbare kanten van de levende natuur waar te nemen. Dit is iets dat de egocentristen noodzakelijkerwijze zal ontgaan. De materialisten onderscheiden zich niet alleen op morele gronden (namelijk in hun denken, voelen en willen) van de onbaatzuchtigen, maar ook op fysiologisch gebied en wel tot in de chemie van hun lichaamsgeuren toe. Het is bekend, hoe ongunstig bijen en vele bloemen kunnen reageren op kwalijke geuren en er zelfs door beïnvloed worden.

Men kan de moderne mens niet zonder meer de geaardheid van Fransiscus van Assisi als ideaalbeeld voorhouden. Desalniettemin laat zijn innig warme en diepe gevoel wel een van de edelste kanten van de mens zien. Iedereen die intensief met dieren en planten omgaat zou, ook al is het maar in bescheiden omvang, iets van deze onbaatzuchtigheid dienen te bezitten. Of de bijenteelt in de toekomst zal floreren, is eigenlijk alleen afhankelijk van de vraag of de imker in staat is om een reële en innige relatie aan te gaan met het wezenlijke van de Bij.

Het is helaas zo, dat juist over de intimiteiten van het bijenleven (waarvan men alleen iets merkt bij een intense omgang met de bijen) in de literatuur weinig of niets te vinden is, zodat voor de imker, die uit zichzelf moeilijk tot een diepgaand contact met de bijen kan komen, nauwelijks enige lectuur voorhanden is. Met een diepgaand contact wordt bedoeld een contact, dat de subjectieve bevrediging te boven gaat. Wanneer er nu iemand zou bestaan, die vanuit een allesomvattende kennis, de geheimen van het bijenwezen zou openbaren, dan zou dat een enorme hulp zijn. Daarmee is dan immers de geestelijke toegang tot de ware levensvoorwaarden van het bijenvolk aangegeven.

Wat een mens verhindert, om met hart en ziel met zijn omgeving in nauw contact te komen, heeft te maken met innerlijke krachten, die hem inkapselen. Deze egoïstische krachten werken zijn betrokkenheid met de wereld om hem heen tegen. Enerzijds helpen deze krachten hem aan een zeker zelfbewustzijn, maar anderzijds zorgen zij voor een gevoelsmatige buitensluiting, zodat de materialistische illusie: “De zintuiglijke wereld is een in zichzelf besloten geheel”, toch de overhand krijgt. Vaker dan men denkt, bestaat de oplossing van het vraagstuk: “Hoe krijgt men kennis van de ware realiteit”, uit het overwinnen van de zelfzucht, in het eigen denken, voelen en willen. Voor het denken zijn Goethe’s ‘Kleurenleer’ en zijn ‘Metamorphose van de planten’ een goede scholing. Wie door zelfontplooiing het egoïsme uit de drie zielenkrachten weet te bannen, zal ontdekken dat de uiterlijke zintuiglijke wereld zijn oorsprong vindt in de geest. Bij het doorlopen van dit proces komt men op een punt, waarbij men beseft dat men de fundamenten van het hogere ik in zichzelf vindt en vervolgens de ervaring dat dit geestelijk wezen uit zichzelf ontstaan is. Een scholingsweg in deze richting is de, door Rudolf Steiner in het leven geroepen, anthroposofische geesteswetenschap. Daardoor is het mogelijk geworden om op een concrete manier tot de geestelijke inhoud van de wereld door te dringen en om tot een reële verstandhouding met de werkelijkheid te komen. Een uit de geest der anthroposofie geboren basis voor het denken over het houden van bijen, is uitermate geschikt om aan te geven hoe het innerlijk geestelijke contact tussen de imker en de bij gestalte kan krijgen, alsook om een gezonde richting aan de bijenteelt te geven. Meer dan tien jaar geleden, kreeg ik de lezingen die Rudolf Steiner in 1923 over bijen en mieren gehouden heeft, onder ogen. Enige jaren later kreeg ik aantekeningen van voordrachten uit de jaren 1905 – 1908, waarin ook over bijen gesproken werd. Op grond hiervan nam ik het besluit, om de kennis, die in bovengenoemde geschriften besloten ligt, op hun praktische bruikbaarheid te toetsen. Mochten ze bruikbaar zijn, dan konden ze dienen als bouwstenen voor een geesteswetenschappelijk gefundeerde bijenteelt. Wat hieruit, na jaren, tevoorschijn is gekomen, staat in dit boekje.

Bij de uitwerking van dit thema was ik genoodzaakt vast te stellen, dat mijn werk in het kader van de bijenliteratuur een buitenbeentje zou worden. Ik was er derhalve op gespitst om er alles aan te doen, wat binnen mijn vermogen lag, om de kritiek van de vakmensen zoveel mogelijk voor te zijn.

Uit ervaringen opgedane inzichten, zoals die in het navolgende ten tonele gevoerd worden, laten zich helaas vaak moeilijk onder woorden brengen. Om voldoende duidelijkheid te bereiken, moesten in de loop der jaren vele stukken herschreven worden. Desondanks is het beoogde doel niet bereikt. Een verdere vervolmaking moet helaas aan een volgende druk voorbehouden blijven, daar ik, op goede gronden, niet langer met publicatie wil wachten. Bovendien geeft een in het vooruitzicht gestelde, herziene druk, de gelegenheid de zaken te verduidelijken, uitgebreider te behandelen en eventuele misverstanden uit de weg te ruimen.

Iwer Thor Lorenzen

Iwer Thor Lorenzen
Natuur en Wezen van de Honingbij
BD-imkeren is imkeren uitgaande van de bij op een bijenwaardige manier. Deze manier van imkeren is door Sieb Fontein in Nederland geïntroduceerd. Hij had na bestudering van de lezingencyclus “De Bijen”, die door Rudolf Steiner in 1923 voor arbeiders aan het Goetheanum gehouden werd, herkend dat er een tijd aan zou komen waarin de bijen het erg moeilijk zouden krijgen. Hij hield lezingen, richtte een Stichting op (de “Stichting tot Behoud van de Nederlandse Bij”), organiseerde bijeenkomsten bij hem thuis, leidde imkers op, had andere antwoorden voor het omgaan met de varroa-mijt dan de regulier farmaceutische, etc. etc. Hij zette ook een studiegroep op van imkers om de imme nader te bestuderen, dit werd later de BD-imkerwerkgroep. Sieb hield vurige betogen over de bijen en hoe de bijen op een waardige manier begeleid konden worden.

Hij vertelde dat een boekje van Iwer Thor Lorenzen zijn inspiratiebron voor de lezingen was: “Die geistigen Grundlagen der Bienenzucht” . De inhoud van dit boekje vormde uiteindelijk de basis voor de BD-imkercursus die ieder jaar gegeven wordt voor een groeiend aantal imkers en aspirant imkers.

Dit boek is al in 1989 vertaald en kreeg de Nederlandse titel “Natuur en Wezen van de Honingbij”. Drie keer is het herdrukt en steeds in een kleine oplage met een linnen band uitgegeven. Omdat de belangstelling voor bijenwaardig imkeren blijft groeien, kon het niet uitblijven dat dit boekje zijn 4e druk ging beleven….het is zo ver.

Aan de vertaling zelf is niets gewijzigd, behalve een aantal zetduiveltjes die weggehaald zijn. De uitgave ziet er wel anders uit, gelijmd met harde kaft op glanzend papier, en er is het nodige aan toegevoegd: – een 15-tal, meest kleuren-, illustraties ter verduidelijking en illustratie – een aantal voetnoten zijn toegevoegd om achtergrondinformatie te geven – de besproken drachtplanten en kruiden voor de ‘bijenthee’ zijn snel terug te vinden door een index – de complete bibliografie van Iwer Thor Lorenzen staat in een bijlage – zijn biografie is ook in een bijlage opgenomen

Iwer Thor Lorenzen was natuurwetenschapper en geraakt door de opmerking van Rudolf Steiner dat de honingbij uit het vijgenwespje is ontstaan. Zijn grondige zoektocht naar de oorsprong van de honingbij en advies voor het imkeren naar het wezen van de honingbij is in dit boek weergegeven.

Een citaat: ‘Of de bijenteelt zal floreren, is eigenlijk alleen afhankelijk van de vraag of de imker in staat is om een reële en innige relatie aan te gaan met het wezenlijke van de Bij”
Iwer Thor Lorenzen, 1938

BESTELINFORMATIE
“Natuur en Wezen van de Honingbij” is te verkrijgen door een e-mail te sturen naar info@bdimkers.nl
U ontvangt dan een bestelbevestiging/factuur. Indien akkoord wordt het boekje u toegestuurd.

 
Lucretius

Uit: De Rerum Natura – De natuur van de dingen
Uitgegeven en vertaald door Piet Schrijvers
2008 – Historische Uitgeverij, Groningen

Boek Een
GEBED TOT VENUS

O Moeder van de Romeinen, genot van god en mens,
u, milde Venus, die onder de sterrenbanen
de schepenrijke zee en het vruchtendragende land bevolkt,
want dankzij u wordt ieder levend wezen ontvangen
en aanschouwt het licht bij zijn geboorte:
voor u, godin, voor u en voor uw intocht vluchten
winden en wolken, de bonte aarde heft naar u
geurige bloemen, het zeevlak straalt u tegemoet
en licht verspreidt zich glanzend langs een kalme hemel.
Zodra de aanblik van een lentedag zich opent,
bevruchtend en weldadig een zoele bries vrij spel krijgt,
kondigen allereerst de vogels in de lucht
uw komst aan, door uw komst getroffen in hun hart.
Dan springt het vee onstuimig door het welig weiland,
trotseert de sterkste stroming: betoverd en bekoord
volgt ieder schepsel gretig waarheen u het leidt.
Ten slotte, door in zeeën, bergen, snelle stromen,
in groene velden, bladerrijke vogelhuizen,
met zoete liefde alle harten te doorboren
bewerkt u dat de soorten begerig zich verjongen.
Daar u alléén de loop van de natuur bestuurt
en zonder u niets naar de kusten van het licht
ontspringt en niets ontstaat wat vreugde wekt en liefde,
wil ik dat u mij steunt bij het schrijven van de verzen
die ik probeer te dichten over de natuur
voor mijn vriend Memmius, die u, godin, altijd
in ieder opzicht tot hoog aanzien wilde brengen:
verleen mijn woord temeer een blijvende bekoring.
Maak dat te land, ter zee het woeste krijgsbedrijf
inmiddels wordt gesuste en tot bedaren komt,
want u alleen kunt ons met rust en vrede helpen,
daar het woeste krijgsbedrijf door de stoere Mars geleid wordt,
die, overwonnen door een eeuwige liefdeswond,’
dikwijls zich ruggelings laat vallen op uw schoot,
reikend met teruggebogen hals naar u, godin,
omhoogkijkt, smachtend zijn verliefde blik verzadigt
terwijl zijn adem weerloos aan uw lippen kleeft.
Omhels hem als hij op uw heilig lichaam uitrust,
godin, laat zoete woordjes van uw lippen vloeien:
o hoogheid, vraag om vrede voor Aeneas’ volk.
Want als het vaderland gevaar loopt, kan ik niet
rustig dit werk doen, de edele Memmius kan dan niet
zich verre houden van het algemene welzijn.
Trouwens een god moet uiteraard niets anders dan
in eeuwigheid genieten van volmaakte rust,
gescheiden, ver verwijderd van de mensenwereld;
want hij, van elke pijn en elk gevaar verstoken,
heeft, onafhankelijk en machtig ons niet nodig;
hij wordt noch door verdiensten noch door toorn geraakt.